Pastoor Werner Nieuwenhuis (1832 – 1842)
Deze geestelijke stamde uit Oldenzaal. Lange jaren was hij pastoor te Hertme geweest (van 1803 tot 1832). Hij was reeds tamelijk bejaard toen hij de parochie Rossum aanvaardde.
Bovendien kreeg hij met het probleem te kampen dat er een nieuwe kerk moest komen.
Met behulp van zijn kapelaans J. Nieuwenhuis en W. van der Linde slaagde hij er in een nieuwe kerk (type Waterstaatskerk) tot stand te brengen. Deze, gelegen op een terrein schuin tegenover de tegenwoordige kerk, zou tot 1941, dus ruim honderd jaren, dienst doen.
Verdere bijzonderheden uit de periode van zijn pastoraat vermeldt de kroniek nauwelijks. Vreedzaam en rustig zal het leven op het platteland in die dagen voortgekabbeld hebben. Het grote wereldgebeuren ging er vrijwel aan voorbij. Had de Belgische opstand in 1830 en het volgende oorlogsgebeuren in Oldenzaal nog enkele repercussies opgeroepen, op het platteland zal men er in feite weinig van gemerkt hebben.
Aartspriester Engbers tegen de volkskwaal van het drankmisbruik (ca. 1840)
De toenmalige aartspriester Engbers uit Vasse heeft verschillende brieven in Twente van de preekstoel laten voorlezen waarin hij maatregelen voorstelde tegen diverse misbruiken. Vooral het drankmisbruik, in die dagen een volkskwaal, had zijn aandacht, zodat hij hier in 1840 een schrijven aan wijdde.
Zelfs bij bedevaarten, zoals de drukbezochte naar Coesfeld, werd soms het vrome doel uit het oog verloren. Meermalen werd er bij deze gelegenheden te veel gedronken met alle weinig stichtelijke gevolgen van dien.
Bij bruiloften, meste- en groovemaaltjes was verder het aantal genodigden veel te groot en men zette dan ook op een overdreven manier de bloemetjes buiten. Met de steun van de parochiegeestelijkheid wist aartspriester Engbers inderdaad zekere successen te boeken in de bestrijding van deze misbruiken. Pastoor Nieuwenhuis verzocht in 1842 om ontslag. Hij trok zich terug te Oldenzaal waar hij na een jaar emeritaat op de 16e oktober 1843 stierf.
Pastoor Antonius Siemerink (1842 – 1854)
Evenals pastoor Nieuwenhuis was zijn opvolger een geboren Oldenzaler. Hij was eerst kapelaan te Delden geweest en daarna zeven jaar professor in de moraal-theologie aan het seminarie te ‘s-Heerenberg totdat dit met de priesteropleiding in Warmond gecombineerd werd.
Had zijn voorganger de nieuwe kerk gebouwd, pastoor Siemerink zorgde voor de bouw van een nieuwe pastorie. Een belangrijk feit tijdens zijn bestuur was het herstel van de kerkelijke hiërarchie in Nederland, waarbij vijf bisdommen werden opgericht. Twente kwam tot het aartsbisdom Utrecht te behoren.
Het aartspriesterschap Twente hield hiermee op te bestaan. Er werden nu twee dekenaten gevormd, n.l. Oldenzaal (waartoe ook Rossum ging behoren) en Almelo. De eerste Oldenzaalse deken was pastoor H. G. van Coeverden te Enschede, die twintig jaar lang zijn functie uitoefende.
Wij vinden geregistreerd dat Rossum in 1853 – 952 communicanten telde. De bevolking leefde in die dagen nog zeer sober en men stelde zeer geringe eisen. Het werk nam de mensen sterk in beslag. Kerkelijke feesten, oude gebruiken, markten, kermissen, bruiloften e.d. vormden in de alledaagse gang van zaken vrijwel de enige afwisseling.
De “noaberplichten” werden in hoge ere gehouden. In 1846 werd er bij de kerk en pastorie nog enige grond aangekocht. Pastoor Dames heeft hierover genoteerd: “In 1846 kocht de toenmalige pastoor A. Siemerink een hoekske grond, groot een roede 32 ellen, voor de somma van driehonderd en tien gulden waarvoor f 20,12 registratierechten werd betaald.”
Pastoor Siemerink stierf op 23 juni 1854.
Pastoor Johannes T.E. Bruns (1854 – 1891)
Deze werd geboren in Haaksbergen (alle pastoors van Rossum in de negentiende eeuw waren Twentenaren). Hij was kapelaan geweest te Enschede, Vasse, Lattrop en Groningen, pastoor te Kloosterburen in Groningen en vervolgens te Vilsteren.
In juli 1854 kwam hij te Rossum. Pastoor Bruns had uitgesproken muzikale interesses. Hij componeerde zelf bij tijd en wijle. En het was dan ook geen wonder dat hij zorgde dat er een redelijk orgel in de kerk geplaatst werd.
De doop-, trouw- en dodenregisters van de parochie Rossum beginnen onder zijn pastoraat. Van vóór 1857 zijn er geen bewaard gebleven of ze bevinden zich in het Provo Archief in Zwolle. Helaas is over de negentiende eeuw nog nauwelijks een parochiekroniek bijgehouden, zodat we het met wat toevallige gegevens moeten stellen.
Hiertoe behoort ook de volgende notitie, die ik in de jeugdherinneringen van de Denekamper meester Mulders aantrof. Hij schrijft dat hij in 1878 op twaalfjarige leeftijd gevormd werd. Dit vormsel werd toegediend door Mgr. Schaepman te Oldenzaal. In de Rossumse parochiekerk werd ‘s morgens eerst een H. Mis gelezen waaronder alle vormelingen communiceerden. Daarna werd er een boterham gegeten, waarna de kinderen in een lange geordende rij naar Oldenzaal liepen.
Na de middag kwamen daar ook grote groepen vormelingen aan van over de grens, uit Rheine, Lingen en andere plaatsen. Vanwege de “Kulturkampf” kon daar in Duitsland het vormsel niet worden toegediend. Deze kinderen werden feestelijk in Oldenzaal ingehaald.
Pastoor Bruns overleed in 1891.