Pastoor Johannes Scholten Reimer (1891 – 1901)
Deze was geboren te Hasselo in de parochie Deurningen. Sedert 1878 was hij pastoor van Vroomshoop geweest, tot hij in Rossum benoemd werd.
Zijn plan een nieuwe pastorie te bouwen ter vervanging van het onpraktische oude huis mislukten, waardoor men telkens voor reparaties, vooral van het dak, kwam te staan.
Tegen het einde van de negentiende eeuw kwam er een duidelijke verbetering in de landbouw.
In Rossum hebben de boeren veel te danken aan meester Plegt, die reeds in 1892 de boeren in de Boerenbond begon te organiseren. Het kostte meester Plegt veel moeite om de boeren mee te krijgen, maar op de duur slaagde hij er in en Rossum kreeg hierdoor een voorsprong op andere dorpen.
Er kwam in deze tijd een grote verbetering in de landbouw tot stand. De rundveestapel verbeterde geleidelijk. Er kwamen nieuwe werkmethoden en een verbetering in de hygiënische toestanden. Belangrijk was vooral dat de kunstmest haar intrede deed, waardoor ontginning van woeste gronden mogelijk werd en de schrale bodem meer ging opleveren. Vroegere producten als raapzaad, vlas en boekweit verdwenen.
De huisnijverheid ging tot het verleden behoren. Het oude Twentse “losse hoes” maakte plaats voor geriefelijker en betere woningen. Met het stijgen van de opbrengst van boter en melk ging tegen het einde van de eeuw het tot stand komen van zuivelfabrieken gepaard, waardoor het omslachtige karnen op de boerderij in onbruik raakte.
Het was de tijd van meer vernieuwingen. Einde negentiende eeuw en begin twintigste eeuw werden er over het grondgebied van de Parochie Rossum een spoorlijn en een kanaal aangelegd.
Pastoor Scholten Reimer verwisselde het tijdelijke met het eeuwige in 1901.
Wijnandus Antonius Johannes Jansen (1901 – 1904)
Hij was afkomstig uit Heumen in Gelderland. Voor het eerst sinds lange tijd had men in Rossum geen pastoor uit Twente. Wijnandus Jansen was kapelaan geweest o.a. te Deurningen en De Lutte, daarna pastoor van Langeveen. Pastoor Dames schrijft over hem:
“Wijnandus Jansen, een man die ijzer en staal kon breken in zijn gezonde dagen, kwam helaas gebroken te Rossum aan.”
Slechts drie jaren was het hem vergund in Rossum te verblijven, want reeds in november 1904 overleed hij.
Kanaal Almelo – Nordhorn
Het kanaal Almelo-Nordhorn werd gegraven aan het eind van de 19e eeuw. Het kanaalvak van Almelo tot de grens bij Denekamp werd in 1886 in gebruik genomen. Het laatste gedeelte, de verbinding met het Vecht-Eemskanaal in Nordhorn, kwam gereed in 1902.
Aanleiding van de aanleg was een verdrag tussen de Nederlandse en Pruisische regering uit 1876, dat gesloten werd omdat men hoge verwachtingen had van verbindingen tussen waterwegen in Duitsland en Nederland.
Tot drukke scheepvaart kwam het niet, omdat bij de voltooiing van het kanaal de schepen al te groot waren voor het ondiepe water. In het topjaar 1912 telden de sluiswachters nog geen vijfhonderd schepen, minder dan twee per dag. Dit aantal nam nog verder af na de opening van het Twentekanaal. In 1960 voer het laatste (turf-)schip door het kanaal.
Het 37,6 kilometer lange kanaal, dat bij benadering tweehonderd miljoen liter water kan bevatten, had oorspronkelijk een breedte van 13,9 meter aan de oppervlakte en 7,5 meter op de bodem. Oorspronkelijk beschikte het kanaal over zes sluizen en tien ophaalbruggen, maar de meeste daarvan zijn niet behouden.
Zo bevonden zich van oorsprong bij Almelo, Albergen en Reutum sluizen in het kanaal. De eerste is vervangen door een stuw. Bij Reutum betreft het een koppelsluis. Tussen Weerselo en Fleringen doorkruist de provinciale weg 343 het kanaal en hier is de oude ophaalbrug vervangen door een afgesloten stuw.
Bij Harseveld, ten noordwesten van Denekamp, staat het monumentale Schuivenhuisje, dat de rivier de Dinkel onder het kanaal doorvoert. Vlakbij de Nederlands-Duitse grens ligt de Sluis Frensdorfer Haar, de enige sluis aan Duitse zijde. In Nordhorn bevindt zich de Klukkert-Hafen.
Bij Nordhorn is het Almelo-Nordhornkanaal verbonden met de Vecht en via een verbindingskanaal aangesloten op het Vecht-Eemskanaal.
Bij Almelo ligt het kanaal op een hoogte van tien meter boven NAP, bij de grens met Duitsland ligt het op 21,5 meter boven NAP.
Spoorlijn Oldenzaal – Denekamp
De stoomtramlijn van Denekamp naar Oldenzaal is aangelegd door de Nederlandsch-Westfaalsche Stoomtram-Maatschappij (NWSM). De lijn is geopend op 18 juli 1903. Deze lokaalspoorlijn is aangelegd voor het vervoer van arbeiders en goederen van en naar de textielfabrieken in Twente.
De lijn werd geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij (HSM) en vanaf 1 januari 1938 door de Nederlandsche Spoorwegen (NS). Oorspronkelijk wilde men een doorgaande lijn aanleggen van Denekamp via Oldenzaal en Losser naar Gronau, waar aansluiting zou zijn op het Duitse spoorwegnet. De rechtstreekse verbinding tussen Gronau en Denekamp werd echter in Oldenzaal ‘geknipt’.
De kruising van de spoorlijn Hengelo – Bentheim was te duur. Het station voor de lijn uit Gronau werd Oldenzaal EO, ten zuiden van de lijn Hengelo – Bentheim, waar ook de treinen naar Enschede vertrokken. De trams naar Denekamp vertrokken van het stationsplein voor station Oldenzaal AS aan de lijn Hengelo – Bentheim.
Het personenvervoer op het traject Oldenzaal – Denekamp werd gestaakt op 15 mei 1936. Goederenvervoer vond nog wel plaats. De Tweede Wereldoorlog luidde echter het einde van de lijn in. De NS moest vijfhonderd kilometer spoor en dwarsliggers afgeven aan de Duitse bezetter en het bedrijf koos onder meer voor een groot deel van deze lijn.
Op 23 juli 1942 staakte NS ook de goederendienst naar Denekamp. Bijna direct na de sluiting begon de opbraak. Alleen een klein stukje van de lijn, van Oldenzaal (AS) naar Oldenzaal Bentheimerstraat, zou tot 15 juli 1957 voor goederenvervoer behouden blijven.