Het vloeibeekje langs pastoor Meyers weide (1798)
In het Oldenzaalse archief berusten enkele stukken over een meningsverschil over een beekje dat langs de zogenaamde pastoorsweide stroomde. Gerrit Jan Smellink in Volte, Jan Perink in Volte, Jan Nilant en Geete Olde Lake in Rossum, als getuigen opgeroepen, verklaarden voor pastoor Meyer dat het vloeibeekje (het zgn. Rode Beekje) altijd langs Mijnselbosjen en het weideke na Tijmans weide gelopen had en dat het overtollige water altijd over de mörs liep en dan door Tijmans weide.
Aan de getuigen werden verschillende vragen gesteld:
- of ze ook het Elsbosje kenden en het weideke behorende tot de pastorie en de naast dit weideke gelegen hooymate behorende onder het erve Tijman en het daarnaast over de dijk gelegen weideke van erve Tijman
- of ze ook wisten dat het Rode Beekje altijd bij erf Tijman de plaggengrond bereikte tegenover de landerijen van Engberman, Scheper, Hesselman, Hartmeule en Tijman
- of ze ook wisten dat dit altijd als een vloeibeekje gebruikt werd
Tussen Antony Nieuwenhuis, de eigenaar van erve Tijman en de Rossumer boeren werd tenslotte het volgende akkoord gesloten:
- Bij de brug aan de hof van pastoor Meyer zou nog een tweede brug aangelegd worden “waardoor het water dat voornoemde pastoor Meyer en Tijman buiten vloeiinge nodig hebben, zal lopen rondom de mate tot weer door de brug tussen Tijmans maaten in de dijk na Raatger. Dat vervolgens voor de beide bruggen de waterpassen so gelegd sullen worden waterpas egaal, dog wanneer bij weinig water, dat Tijman niet vloeien kon, zal Tijman of den eigenaar Nieuwenhuis dat recht hebben om ‘t water dat om heen loopt en voor de regtebeeke vervolgens zal gehouden worden zo veel op te stuwen voor eenen dag, dat hij na gewoonte zijn mate vloeien kan, dat zal plaats hebben als het water niet meer over de Peil wil gaan, na Tijmans groengrond, anders niet.”
Op zichzelf is dit een vrij onbelangrijk gegeven, maar omdat onze bronnen zo schaars zijn, verdient het toch vermelding. Bovendien is dit uitgebreid in de markevergaderingen van Rossum ter sprake gekomen, waarbij dit onderhavige akkoord verworpen werd.
Er werd een commissie benoemd die in 1799 rapport uitbracht over de loop en de mogelijke verbetering van de Roobeeke (dit rapport bevindt zich in de bibliotheek van de Oudheidkamer Enschede).
Toediening van het H. Vormsel in Rossum
Keren we tot geestelijke zaken terug. Tekenend voor de grotere vrijheid die de katholieken geleidelijk genoten, was het feit dat in 1794 in Rossum het vormsel toegediend werd. Vroeger gebeurde dit veelal aan de overzijde van de grens. Bisschop Blancadoro, Superior van de Hollandse Zending, diende dit sacrament toe.
Bij deze gelegenheid werden ook kinderen die ternauwernood enkele weken oud waren gevormd. Op 22 januari 1803 verwisselde Otto Meyer, pastoor van Rossum en aartspriester van Twente, na een zeer lang pastoraat het tijdelijke met het eeuwige.
Vermelden we hier nog een uit Volthe afkomstige kapelaan van Rossurn. Hendrikus Lubertus Scholten Linde was enige jaren kapelaan te Rossum onder het pastoraat van pastoor Meyer. Omdat hij aan een slopende ziekte leed, werd het hem onmogelijk langer parochiewerk te verrichten. Hij was voornemens in zijn ouderlijk huis privé te gaan leven. Reeds waren er een kelk, misgewaden (in het midden van de achtiende eeuw in de kerk van Hengelo volgens Geerdink) en een draagbaar altaar voor zijn huiskapel gereed, toen hij nog als kapelaan in de pastorie stierf (in 1789). Hij werd te Oldenzaal begraven.