De goederenlijst van de Abdij van Werden
De goederenlijst van de abdij van Werden, een van de oudste oorkonden voor de geschiedenis van Twente, is in een kopie van ca. 1200 bewaard gebleven. Het blijkt dat deze abdij tal van hoeven in Twente bezat. Wij vermelden deze lijst, omdat hierin ook gesproken wordt van Vuluth (Volthe), Rothem (Rossurn) en Lamesloe (Lemselo).
De namen van de boerderijen komen in dit document, dat geschreven is tussen 933 en 966, helaas niet voor.
Wel worden de namen van de toenmalige bewoners genoemd. Zo vernemen wij van een Grimvald en Thiatmund in Rossurn, van een Thiadger in Volthe en van een Ricbern in Lemselo. Verder wordt in het oudste leenregister van de Heren van Stenvorde (Steinfurt) uit 1280 vermeld dat Gerhardus van Bochem (waarschijnlijk van het erf Bokum te Tilligte) van de Heer van Stenvorde in leen kreeg de tiende van Steenhof in Volthe en uit de landerijen die behoorden tot de erven Herinchus (Herink), Wolterinck, Hersemule (Hesmölle), Dolchem en ter Busche (Bosch) te Rossurn. Het erve Senderink wordt reeds in 1262 vermeld, toen ridder Frederik van Arneth, die in de “Oornderhoek” in de marke Lemselo woonde, de hoeve schonk aan het Huis van de Duitse Orde te Utrecht. Daarna kwam ze onder de Commanderij te Ootmarsum.
In de 9e eeuw is in het Duitse Werden (Ruhrgebied) door Ludgerus, de bisschop van Munster, een klooster gesticht voor de priesteropleiding. Karel de Grote en zijn opvolgers hebben het klooster begiftigd met grote bezittingen in Twente. Een lijst uit het jaar 855 vermeldt 43 boerderijën en ook voor het eerst de naam Rothem (Rossum), Uuluht (Volthe) en Lamesloe (Lemselo).
Van de 43 boerterijen stonden er 2 in Rossum en 2 in Volthe. Het is niet met zekerheid bekend welke boerderijen dat waren.