Rossum (samen met De Lutte) afgescheiden van Oldenzaal (1665)
In het jaar 1665 werd het kerspel Oldenzaal in drie staties gesplitst. Het was de tijd toen Bernard van Galen, de vorstbisschop van Munster, Overijssel binnenviel en Oldenzaal als één van de eerste steden in zijn macht kreeg. Voor de katholieken bestond er bij alle narigheid die de oorlog met zich meebracht toch dit voordeel dat er een korte periode van godsdienstvrijheid aanbrak, terwijl ze verschillende van hun vroegere kerken weer in bezit konden nemen.
Men schijnt van de mogelijkheden die deze tijd bood gebruik te hebben gemaakt om een noodzakelijke reorganisatie door te voeren.
Voortaan had Oldenzaal met Berghuizen samen zijn eigen pastoor (deze maakten gebruik van de Plechelmuskerk), Saasveld en Deurningen zouden hun samenkomsten houden op het slot te Saasveld, en De Lutte en Rossum kregen een bedehuis in de stad Oldenzaal.
De Lutte had zijn kerkje bij de zogenaamde Citadel in de Achterstraat. De Rossumer katholieken kregen de beschikking over de Gasthuiskapel. Het gasthuis stond aan de Steenstraat op de plaats van het huis waar de familie Molkenboer lange tijd gewoond heeft (de Levensschool), de kapel bevond zich op de hoek van Gasthuisstraat en Steenstraat.
Op oude plattegronden stond ze wel aangegeven. Ze moet nog in 1765 bestaan hebben, want wij vernemen dat in dat jaar de Berghuizer boeren bezwaar maakten tegen het halen van Bentheimersteen voor herstel van de gasthuiskerk en het stadsboterhuisje. Uit later tijd hebben wij er echter geen gegevens over.
In deze kapel bij het H. Geestgasthuis hebben de Hervormden waarschijnlijk dienst gedaan totdat in 1633 door hun de Plechelmuskerk definitief werd afgestaan. Wij mogen dit afleiden uit het bericht dat op 15 mei 1628 door de Raad van Kampen aan de kerkeraad van de gereformeerde gemeente binnen Oldenzaal een glas van twaalf daalder geschonken werd voor de “gasthuiskerke”.
Terecht wijst Geerdink er op dat een afscheiding van de marken rond Oldenzaal wel gemotiveerd was. Ze bevatten meer dan tweeduizend zielen. Protestanten vond men er niet.
De parochie was veel te uitgebreid geworden. De afstand naar Oldenzaal was een à twee uur. Toen de pastoor Jacob van Dom (van Doorn) naar Arnhem werd overgeplaatst vond men dit het geëigende moment om de knoop door te hakken en ecclesiae suburbanae Oldenzalienses (de alle aan de heilige Plechelmus toegewijde parochies vlak buiten de stad Oldenzaal) op te richten.
Nog altijd moesten de Rossumers naar Oldenzaal om hun godsdienstplichten te vervullen. Onze voorouders hebben voor hun geloof niet weinig overgehad. Maar nu had men tenminste, in combinatie met De Lutte, een eigen kerkje en een eigen pastoor.