Hoofdstuk 13

Zielzorg veelal in het geheim

Klopkeshoes
Klöpkeshoes

In het geheim bleef de geestelijkheid in de loop van de zeventiende eeuw haar bediening zoveel mogelijk uitoefenen. In een besluit van Ridderschap en Steden van Overijssel uit 1627 lezen wij b.v.:

“Alsoe die paepen van Oldensell met misse te doen, predicken, kinderdoepen, copulatien der echteluiden (= huwelijkssluitingen) haire pauwselycke affgoderijen en de superstitien (= bijgelovige praktijken) exereieren mair ock tot Oetmersum ende elders die luiden met asche schmieren (nI. op Aswoensdag) ende haer alss mispaepen gebruieken laeten, alles tegen die resolutie — dat die contraveneurs (= overtreders) ende insonderheit die papische pastoor toe Oldensell (bedoeld is de bovengenoemde Theodorus Marquerink) clairomme gecorrigiert ende geremoviert (= verwijderd) en de voortaen soedane insolentien (= onbeschaamheden), infractien (= inbreuken) ende affgoderijen doer een placaet serieusselijck verboeden, nae behoeren verhindert ende sonder conniventie (= zonder iets door de vingers te zien) gestraffet moegen worden.”

De stadsbesturen zelf traden in het algemeen niet direct doortastend op als ze hiertoe niet door de hogere magistraten werden aangemaand. Aanvankelijk waren er, kennelijk bij gebrek aan anderen, nog enkele katholieken onder de bestuurders van de stad Oldenzaal. De eerste tijd voelden blijkbaar ook de Staten er niet veel voor om nadrukkelijk geweld te gebruiken. Men wilde het volk niet al te veel uitdagen.

Maar geleidelijk werd de positie van de katholieken bijzonder moeilijk. Herhaaldelijk werden plakkaten tegen openlijke uitoefening van de godsdienst uitgevaardigd. Zo vaardigden de Staten van Overijssel in 1645 een dekreet uit waarin het bijwonen van de H. Mis buiten de provincie (met name te Nordhorn, Frenswegen en de Glaan) en het laten dopen van de kinderen door katholieke priesters streng verboden werd.

Enkele missionarissen zoals Henricus Hamsing (waarschijnlijk uit Oldenzaal afkomstig) en Enzelbertus Eijsing (vroeger vicaris van het Driekoningenaltaar in de St. Plechelmuskerk) trokken als “eierkremers” verkleed rond door het platteland van Twente om geestelijke hulp te bieden waar ze maar konden.

Er werden wel godsdienstoefeningen gehouden op afgelegen boerenerven. Ook kwam men wel bijeen in havezathen van Twentse edellieden, die katholiek gebleven waren. De bewoners van de huizen Brekkelenkamp, Heeckeren, Borch in Beuningen, Beugelskamp en Saasveld “waar die paepen gedurich haar afgodendienst oefenen met toeloop van volks uyt alle plaatsen en de cloppen schoole houden” hebben, hoewel dit in het algemeen wel oogluikend werd toegestaan, toch meermalen van de maatregelen van de drosten te lijden gehad.

Naar: Geschiedenis | hoofdstuk 12 | hoofdstuk 14